- Pagina's 32 en 33
- Het wereldwonder Go
- Pagina's 48 en 49
- Het universum van abstracties
- Pagina's 61 en 62
- Tango
- Pagina 90
- Spelers pur sang
- Pagina's 196 en 197
- Lezer, het is aan u
HET WERELDWONDER GO
Sta me toe te zeggen wat ik van Go vind. Als er morgen een vreemd, groen wezentje op de aarde landt, hier een korte spanne tijds aangenaam verpoost en bij vertrek verzoekt om één ding mee naar huis te mogen nemen, dan moeten wij, bewoners van deze blauwe planeet, het geen mandje met gloeiende kolen offreren, ook geen wiel of katapult of gloeilamp, geen smartphone, geen deeltjesversnellertje, geen uitgeprinte analyse van zijn of haar genoom, maar een Go-spel.
Probeer maar op iets beters te komen. Maar houd terwijl je nadenkt het volgende in gedachten: al naargelang de bron is Go 2.500 à 4.000 jaar oud, sommigen beweren zelfs ouder, en men speelt het nog steeds volgens nagenoeg dezelfde simpele regels als toen. Kijk naar wat er met de wereld is gebeurd in die tijd. We schrijven niet meer op papyrusrollen, we bouwen geen piramides meer, we geloven al lang niet meer dat de aarde plat is en weten intussen ook dat we niet het middelpunt van het heelal zijn. Nee, tegenwoordig beschikken we over de technologie om een appel van het hoofd te schieten van iemand die we op mars hebben gezet, en gebruikmakend van onze hersens onderzoeken we hoe we onze hersens kunnen verbeteren, om ze daarna met onze verbeterde hersens nog meer te kunnen verbeteren — en daarna nog meer. In deze epoque van maakbaarheid zouden we haast veronderstellen dat stilaan álles is te berekenen en te beredeneren en te doen en te controleren, maar weten wat er allemaal met die witte en zwarte steentjes op een eenvoudig raster van 19 horizontale op 19 verticale lijnen kan gedaan worden, daar is men nog lang niet aan toe. Dit zegt toch genoeg over de rijkdom en de tijdloosheid van dat spel, niet? Go is magistraal, een monument van dezelfde orde als pakweg het Parthenon of de Taj Mahal. Groter zelfs, want bij mijn weten is er niks, althans niks zo vernuftigs van menselijke makelij, dat zo ver teruggaat in de tijd en toch nog altijd onveranderd deel uitmaakt van het leven zoals we het nu kennen en leiden. Nog steeds nemen mensen tegenover elkaar plaats met tussen hen in een Go-bord, op dezelfde manier, krek als toen, met dat verschil dat alles om hen heen is veranderd, alleen het spel is nog wezenlijk hetzelfde. Ze buigen zich over dezelfde mogelijkheden als millennia geleden en gaan de strijd aan met elkaar en met de onpeilbare diepte van het spel, alsof, gezeten aan het Go-bord, in lang vervlogen tijden, een oppermachtig wezen heeft besloten om bij hoge uitzondering iets onaangeroerd te laten.
Dus we geven dat groene ruimtewezentje een Go-spel mee. En na het uitgezwaaid te hebben, is er me dunkt een geschikt momentum gecreëerd om wereldwijd opnieuw een poll te houden ter aanpassing van de vernieuwde lijst van de Zeven Wereldwonderen. Go is daar alvast met een wildcard in opgenomen, en over de zes andere wonderen moet dan nog gestemd worden. Dát is wat ik van Go vind. En als iemand nu met dat spel zou afkomen, zou het onmiddellijk verticaal geklasseerd worden. Op welke manier kan zo’n milieu nog ernstig genomen worden? Als niemand er nog de openheid van geest heeft om het potentieel van een uniek, weergaloos, even sober als majestueus spel als Go op te merken, als niemand vindt dat zo’n spel móét bestaan, als niemand inziet dat het niet-uitgeven van zo’n spel een onbeschrijflijke en onvergeeflijke flater zou zijn, op welke manier kan dan nog ernstig genomen worden wat men wél de moeite waard vindt om uit te geven? Ik noem dit schuldig verzuim! Een spellenmilieu waar geen plaats meer is voor een spel als Go, moet zich hoogdringend heruitvinden.
HET UNIVERSUM VAN ABSTRACTIES
Net als alle vormen van kunst, verrijken abstracte spellen de geest. Ze voeden het denken en stimuleren de analyse. Ze verplichten je creatieve en inventieve oplossingen te zoeken, flexibel te redeneren en het onverwachte te verwachten; ze drukken je met de neus op het moment, op het veranderlijke en het onherroepelijke; ze confronteren je met wat niet is te doorgronden, dat je dan niet overhaast mag zijn en er ook niet door verlamd moet worden; ze brengen je besef bij van causaliteit en van verantwoordelijkheid voor je eigen beslissingen; ze leren je regels, grenzen, conventies te aanvaarden en dat er daarbinnen nog altijd onbegrensde mogelijkheden zijn, dus dat dit niet noodzakelijk ten koste gaat van je vrijheid, enzovoort.
Het allerbelangrijkste aspect moet ik daar nog aan toevoegen, en dat is dat het in dit geval letterlijk om een spél gaat. En een spel is máár een spel. Anders dan in het echte leven zijn er noch directe voordelen noch nefaste consequenties aan verbonden. Het spelen van een spel is haast hetzelfde als je fysiek in een surreële speeltuin begeven, waar je allerlei veronderstellingen kunt uitproberen zonder de rekening gepresenteerd te krijgen als het fout loopt. Slechts één voorbeeld: leren verliezen is een noodzaak, en leren omgaan met winst is dat evenzeer. Het is uitgerekend het vrijblijvende karakter in combinatie met wat hierboven staat opgesomd, dat een spel zo waardevol, zelfs van cruciaal belang maakt.
Kortom, abstracte spellen verschaffen toegang tot het universum van de abstracties. En sta me toe dat nog iets verder op de spits te drijven: dat universum bepaalt ieders leven méér dan wat we als de werkelijkheid ervaren. Bijna alle belangrijke begrippen waarmee we dagelijks te maken hebben zijn abstract. Van oudsher buigen de grootste denkers zich over de meest uiteenlopende abstracte onderwerpen: de waarheid, de werkelijkheid, de zin der dingen, leven en dood, de aard van mens, dier en natuur, macht, geloof, samenleving, cultuur, schoonheid, kunst, noem maar op. Ik hoor sommigen al gniffelen, maar ik durf te stellen dat je verdiepen in een abstract spel hierop aansluit. Het heeft iets meditatiefs, het breekt je open, het noopt tot bezinning en reflectie. Elk goed abstract spel heeft een sterk metaforische dimensie: het overstijgt zichzelf, het tastbare van de stukken. Er is niet alleen het gezoem en geknars van het abstracte denken, maar ook het ondergaan van een filosofisch, soms zelfs metafysisch proces dat zich, partij na partij, uitkristalliseert op het bord. Extreem concreet en toch weer niet, want onvatbaar, zoals mag blijken uit een uitspraak van Marcel Duchamp (1887 — 1968): ‘Nothing interests me more than finding the right move!’
Dat is me dunkt een zeer fundamentele levenshouding. De intentie te streven, het zoeken naar de juiste zet, de goede handeling, de drijfveer een stap te kunnen zetten die onbetwistbaar van betekenis is. Daar is Duchamp extreem in geweest, als schakende kunstenaar én als kunstmakende schaker.
TANGO
De wisselwerking van rede en gevoel in wat gemeenzaam, zelfs in pejoratieve zin, een denkspel wordt genoemd, wijst op een dualiteit die is terug te vinden in nog andere typische kenmerken die illustratief zijn voor de gelaagdheid. Het duidelijkst, dat spreekt voor zich, is dat het hier gaat over een spel dat je met zijn tweeën speelt. Dat geeft implicaties, zoals bijvoorbeeld dat je het voor de helft speelt en voor de helft ondergaat. Je geeft te kennen en je krijgt medegedeeld. Dit maakt dat het een vorm van communicatie tot stand brengt, een idioom dat alleen al spelend bestaat. Het betreft een dialoog tussen twee spelers die elk aan een betoog beginnen maar geen van beiden weten waar ze zullen uitkomen. Onderweg hebben ze wel voortdurend ideeën voor de eerstvolgende frases, maar telkens opnieuw moet blijken of ze bruikbaar zullen zijn. Je krijgt brokjes waarheid voorgeschoteld: vaststaande, onmiskenbare feiten. Na elke zet is de situatie op het bord wat ze is en daar is geen speld tussen te krijgen, maar toch verkeer je in het ongewisse over de mate waarin je die brokjes ook als waarheid doorgrondt. Dat is de slappe koord tussen wat je denkt te zien en niet te weten wat je niet ziet, en om de andere beurt moet je verder met de consequentie van wat je had gezien, dacht gezien te hebben of niet gezien had. Wat weer op een andere dualiteit wijst: je speelt niet alleen tegen iemand, maar ook mét iemand. De tweestrijd die inherent is aan het spelen van een abstract spel, brengt ook een lotsverbondenheid tot stand voor de duur ervan. Het is een tango, een strijd om dominantie op een dansvloer, in het besef dat degene die je wil domineren tegelijk je compagnon is. Hoe beter de anticipatie op elkaars bewegingen, hoe groter de voldoening na afloop, voor beiden. Als spelers zich van die verbondenheid bewust zijn, putten ze uit een heel ander repertoire, niet zozeer van zetten, maar met betrekking op de attitude waar het spel mee wordt benaderd en gespeeld. Spelen is gezamenlijk iets tot stand brengen. Het creëert een verloop dat wordt gedetermineerd door actie en reactie enerzijds, en door het respect voor elkaar en voor het spel anderzijds. Iets wat trouwens in het Verre Oosten een belangrijk filosofisch gegeven is. Je speelt niet louter om te winnen, maar om elkaar te verrassen en te verbazen, om elkaar zo mooi mogelijke, als het kan nog ongeziene dingen te laten zien.
SPELERS PUR SANG
Ook de kunsthandel ontsnapt niet aan het spel. En de kunst zelf uiteraard ook niet. Om een paar open deuren in te trappen: wat is literatuur anders dan een spel met woorden, een puzzel met stukjes stijl en inhoud? En schilderen is spelen met vorm en kleur, architectuur een spel met ruimte, licht en materialen, en muziek jongleren met tonen, klanken en ritme. En uiteraard spélen acteurs en actrices een rol. Ook de inhoud is een spel: wie en waar en hoe, protagonist versus antagonist, betekenis versus betekenisloosheid, aanwijzingen en weglatingen, perspectief en gezichtsbedrog, voorgrond en achtergrond, werkelijkheidsweergave en symboliek...
‘Ceci n’est pas une pipe’, nietwaar? Kunstenaars zijn speelvogels. Gedreven door passie, wellust, woede, smart, onvrede, roemzucht of louter vermaak, stuk voor stuk zijn ze spelers pur sang die zich outen. Het zijn specimen die de mens als homo ludens het zuiverst en tegelijk ook het meest gelaagd, zelfs het meest dwangmatig belichamen. Het is hen niet louter om het spel te doen, maar ook — en vaak veel meer — om de betekenis, de zingeving die aan het spel onttrokken wordt. Ze spelen met hun leven als inzet en met niets anders dan de resonantie van hun kunst als resultaat.
Dit zijn hoogdravende woorden, maar zo is het toch? Ik wil degenen niet tellen wier artistieke impulsen tot neurotische en/of zelfdestructieve creatiedrift hebben geleid, waardoor een normaal sociaal leven niet meer tot de mogelijkheden behoorde, gewild of ongewild zelfs geen optie meer was. Noem kunstenaars voor mijn part verwant aan gokverslaafden, niet op voorhand wetend tot welke erkenning hun inzet zal leiden en vaak met een alles of niets-attitude. Het is onmogelijk enige schatting te maken van het aantal onbekenden en onbeminden die doorzopen en volledig aan lager wal geraakt in de vergetelheid zijn terecht gekomen; van wie in het beste geval op een of andere vlooienmarkt nog een spoor is te vinden. Spelers tot in de dood. Laat ons voor hen een kaarsje branden.
LEZER, HET IS AAN U
1985, de Filippijnen. Ik bevind mij in het midden van de jungle op het eiland Samar, in een van alles afgelegen dorpje dat bestaat uit een kaarsrechte, brede, vrijgemaakte zandstrook — net een landingsbaan — met aan weerskanten een stuk of tien paalwoningen. Ik word omgeven door een zwerm toegestroomde dorpsbewoners, vooral kinderen; ze joelen, lachen, voelen aan mijn huid en willen mijn snor aanraken. Ik versta geen woord van wat ze zeggen. Ik word door een vrouw in een van de paalwoningen uitgenodigd, krijg wat later een bord in melk van jackfruit gekookte witte rijst aangeboden, met in het midden een klein, gedroogd, extreem zout visje voor wat extra smaak. Iedereen wordt uit het schamele vertrek gejaagd om me rustig te laten eten. Daarna doet de gastvrouw me teken dat ik haar naar buiten moet volgen en ik krijg een banaan, vers van de tros, als dessert. Een paar mannen komen uit het overweldigende groen tevoorschijn, terug van een of ander werk in de jungle, bolo (machete) in de hand. Ik bied hen een sigaret aan en haal een paar foto’s van thuis boven. Iedereen verdringt zich rond de kiekjes. Ze worden doorgegeven, uit elkaars handen getrokken. Vooral die van mezelf als baby is een ware kermisattractie — omdat ik me, ter vermaak van de bewoners van een eerder dorp, met stift een snor had gegeven. Hier en daar, aan de overkant van de strook die nog in onverbiddelijk zonlicht baadt, uitgespreide plastic zeilen waarop stukken kokosnoot liggen te drogen. Wanneer men is uitgekeken op de foto’s, ga ik naar zo’n zeil en vraag of ik aan de stukken kokosnoot mag komen, of ik er een paar mag nemen. Men stopt mijn handen vol. Ik ga naar het midden van de zandstrook,hurk neer en breek de stukken kokosnoot in kleinere stukjes. Hilariteit alom. De helft leg ik met de witte kant naar boven, de andere helft met de bruine kant. Vervolgens teken ik een dambord in het zand, leg de stukken in de beginopstelling en gebaar dat ik graag tegen iemand wil spelen. Nog meer hilariteit. Een van de mannen wordt naar voren geduwd en neemt onwennig doch breed glimlachend tegenover me plaats. We beginnen, doen een paar zetten, maar spelen is niet mogelijk vanwege het gedrum; de voorste kinderen worden haast tot op het dambord gedrukt. Ik slaag erin om in het kluwen recht te staan en met wat geroep en veel gebaren maak ik duidelijk dat iedereen achteruit moet. Vervolgens trek ik een grote cirkel en vanzelf begrijpt men dat men buiten die cirkel moet blijven. Het drummen houdt niet op maar het gebod word toch in grote lijnen gerespecteerd. Het dammen kan hervat worden. Geen idee welk deel van de toekijkende dorpsbewoners de regels van het damspel kent, maar het is niet te beschrijven hoeveel plezier iedereen heeft telkens er een zet wordt gedaan, in het bijzonder wanneer er wordt geslagen. Ik verlies de partij, schud mijn tegenspeler de hand; de winnaar is een held, en meteen staan er een paar anderen klaar om zijn plaats in te nemen. Een oudere man breekt door de cirkel naar het midden met nog meer stukken kokosnoot. Een tiental minuten later, gehurkt in het zand, in de blakende namiddagzon, op een vrij gemaakte strook tussen twee rijen paalwoningen op een door God vergeten plek in het midden van een jungle, zijn er drie dampartijen naast elkaar aan de gang, met eromheen het hele dorp dat zich uitzinnig amuseert.
Geachte lezer, het is aan u.